Wil je graag informatie ontvangen over boeiende lezingen en een overzicht krijgen van nieuwe auteurs op deze website? Schrijf je dan in voor onze maandelijkse nieuwsbrief vol inspiratie en handige tips!
Tussen 20 februari en 31 maart werden er niet minder dan 1.501 auteurslezingen georganiseerd in het kader van de Jeugdboekenmaand. Een van de vele auteurs en illustratoren die kinderen en jongeren begeesterden om te lezen, was Wendy Huyghe. Ze brengt niet alleen verslag uit van haar lezing op 22 maart in de bib van Zulte, maar onthult ook wat steevast het mooiste moment van al haar lezingen is.
“Mevrouw, er zit een ticketje van het Kruidvat in je boek.”
“Dat is mijn bladwijzer.”
“Oeps, sorry.”
Een veertigtal kinderen staart mij aan terwijl ik knoei met beamer en speakers. De groep is een kwartier te vroeg. In afwachting laat ik mijn boek ‘Zeevonk’ circuleren. Voorlopig zijn ze vooral geïnteresseerd in het feit dat ik op 5 februari conditioner en deodorant kocht. Buiten is de groendienst van Zulte in de weer met luide maaiers en snoeiers. Even overvalt mij een lichte nervositeit. Onnodig, zo blijkt al snel.
Ik leg uit dat ik schrijver en scenarist ben. Dat we het over die twee beroepen zullen hebben. En over de taal van een roman en de taal van een film. Als opwarmer start ik met een quiz waarbij ik een aantal bekende titels op hen loslaat. Is het een verboeking of verfilming? Zoals altijd barsten de discussies los.
“Ik heb niet moeten huilen bij ET. Echt niet.”
“‘Dolfje Weerwolfje’ is wel niet van Roald Dahl, hè. Dat is van Marc De Bel!”
“De oude Sjakie is veel cooler.”
We komen nog te weten dat de meester alle Harry Potters twee keer heeft gelezen, dat iedereen Shakespeare kent en dat iemand zin krijgt om een vervolg op ‘Star Wars’ te schrijven.
Het wordt weer muisstil wanneer ik vertel waarom ik ‘Zeevonk’, de film en het boek, wilde schrijven. “In ‘Zeevonk’ gaat Lena op zoek naar een onbekend wezen in de Noordzee omdat ze denkt dat een monster de vissersboot van haar vader deed zinken. Net als Lena verloor ik mijn vader op jonge leeftijd, dus ik wilde een verhaal brengen dat eerlijk beschrijft hoe ik me voelde in die eerste maanden: boos, in de war, eenzaam …” Ik weet dat ik nu een paar zieltjes raak en meestal kan ik aan de gezichten aflezen wie exact weet wat ik bedoel. “Maar,” voeg ik eraan toe, “het is niet omdat je een erg verlies lijdt, dat je geen leuke avonturen meer kunt beleven. Lena maakt een nieuwe vriend, Octopus Boy, en ze gaat op monsterjacht.” Waarop we naadloos overgaan op de monsters die ons bang maken, maar ook fascineren.
Ik lees een stukje voor. Als ik achteraf vraag welke emoties Lena allemaal ervaart, kunnen ze die vlotjes opsommen. Dan maak ik ze allemaal regisseur en vraag ik hoe ze die emoties nu in beeld zouden omzetten en tot mijn verbazing komen ze meteen met antwoorden: het licht, de kleuren, de muziek, lichaamstaal, de figuranten, de kleren die Lena draagt …
We bekijken het bijbehorende filmfragment en leren dat ook de camera een eigen taal heeft. Arthur is zo moedig om vooraan te komen acteren en de rol van leraar te spelen. Ik vraag hem om elke keer dezelfde scène op dezelfde manier te spelen. Samen met de leerlingen bespreek ik hoe we elke keer een ander verhaal kunnen vertellen als we iets anders doen met de camera. Wanneer we uitzoomen en Arthur in een groot, leeg kader plaatsen, voelt hij zich erg klein en eenzaam voor de klas. Maar wanneer we de camera wat draaien naar de klas en inzoomen, voelt Arthur zich net verbonden met zijn leerlingen.
Arthur heeft het prachtig gedaan en krijgt een welverdiend applaus. Wat een heerlijke groep.
Buiten snoeit de groendienst gezellig voort.
De regenboogalien. Het dorp vol spookjes dat het moet opnemen tegen de vampier die hen voortdurend bedreigt. De zotte boys. De detective van Dilbeek.
Dat zijn niet mijn verzinsels; het zijn stuk voor stuk verhalen die twaalf- tot veertienjarige leerlingen mij kwamen voorstellen na een lezing.
Het tafereel is altijd hetzelfde. Terwijl de klas of de bib leegstroomt en ik mijn laptop dichtklap en mijn kabeltjes oprol, zie ik ze vanuit mijn ooghoek naderen. Meestal een groepje van drie of vier jongeren, van wie er eentje (ietwat verlegen) wordt voortgeduwd of meegesleurd door de vrienden. “Vertel het dan”, hoor ik die vrienden fluisteren. Meestal kan ik op voorhand al raden welke kinderen zelf schrijven en mij achteraf gaan aanspreken. Hun ogen zijn net iets groter en ze zitten wat meer voorover geleund. Ze stellen vragen als: schrijf ik op papier of op computer? Weet ik voor ik begin te schrijven al hoe mijn verhaal gaat eindigen? Hoe oud was ik toen ik mijn eerste verhaal schreef?
Nochtans, als ik tijdens de lezing zelf de vraag stel of er leerlingen zijn die schrijven, komt er maar weinig reactie. Zeker in het tweede middelbaar of in een grotere, samengestelde groep, is er wat gêne. Strafwerk, dat schrijven ze wel. Dan gaan er altijd stoere vingers in de lucht.
“Is cartoons tekenen ook schijven?”, vroeg iemand onlangs. “En vlogs? Telt dat ook mee?” In sommige groepen komen de tongen dan toch los. Dan is er eentje dat teksten schrijft voor liedjes. Of gedichten. Dagboeken. Verhaaltjes waarin hun favoriete superhelden de hoofdrol spelen. Wanneer ze schrijven? Het antwoord daarop is redelijk eensgezind: wanneer ze zich vervelen. Leve de verveling dus. Daar komt veel moois uit voort.
Want het blijft niet bij vage ideeën. Het spokendorp is een romanreeks waarvan deel 8 momenteel in de maak is (“maar ik moet de eerste boeken wel herschrijven, want ik was toen duidelijk jonger,” aldus de 14-jarige). De regenboogalien bestaat al vijf jaar en is nu ook een animatiefilmpje. De detectivereeks is een samenwerking tussen twee vrienden die elk om beurt schrijven. En de Zotte Boys, dat is een YouTube-kanaal.
Meestal ben ik mijn rugzak al aan het dichtritsen als de onvermijdelijke vraag wordt gesteld. Hoe word ik een schrijver? Daarop geef ik het enige juiste antwoord: dat ben je al. De glimlach die dan volgt, is steevast het mooiste moment van een lezing.